Frédéric Guillaume Victor Auguste Ernest de Hohenzollern (en allemand : Wilhelm von Hohenzollern), né à Potsdam le 6 mai 1882, mort à Hechingen le 20 juillet 1951, dit « le Kronprinz », fut le dernier prince héritier de l’Empire allemand.
Fils de Guillaume II d’Allemagne et de la princesse Augusta-Victoria de Schleswig-Holstein-Sonderbourg-Augustenbourg, Guillaume épousa le 6 juin 1905 à Berlin, Cécilie de Mecklembourg-Schwerin (1886-1954), fille du grand-duc Frédéric-François III de Mecklembourg-Schwerin et d’Anastasia Mikhaïlovna de Russie.
Lors de la Première Guerre mondiale, il fut commandant des Hussards à la tête de mort (de).
En 1916, après les terribles combats qui opposèrent français et allemands pour la prise du Fort de Vaux, le commandant Raynal et les troupes françaises étant sous son commandement se rendirent aux Allemands. Lors de cette reddition, le commandant français comme c'était l'usage à cette époque, remit son sabre à un officier allemand. Prisonnier, il fut emmené au quartier-général de Guillaume de Prusse, le Kronprinz, par respect pour le soldat français, voulut lui rendre son sabre, mais celui-ci resta introuvable. Honorant la valeur militaire de son adversaire, Guillaume de Prusse décida de remettre à l'héroïque défenseur du Fort de Vaux un poignard de pionnier allemand.
Le Kronprinz assura le commandement de ses troupes au Mort-Homme près de Verdun et eut pendant le conflit son quartier général à Charleville dans les Ardennes. Dans le même temps, il avait pour maîtresse une veuve… française.
Il renonça à ses droits au trône en 1918. Il fut exilé sur l'île de Wieringen aux Pays-Bas.
En 1923, il revêtit de nouveau son uniforme des hussards à tête de mort.
Dans les années 1930, Guillaume de Prusse fréquenta beaucoup les nazis. Le Kronprinz assura la jonction des corps-francs allemands et des anciens combattants de la Grande Guerre avec le parti national-socialiste. Sur les images d'archives datant des années 1930, on distingue Guillaume de Prusse aux côtés d'Adolf Hitler et des sommités du parti nazi, brassard à croix gammée au bras.
En 1933, après l'investiture d'Adolf Hitler comme chancelier de l'Allemagne, le Kronprinz fut manipulé par les nazis qui l'utilisèrent comme figurant afin de lever les dernières hésitations des Allemands qui se méfiaient encore de la politique prônée par Adolf Hitler. Lors de la Nuit des Longs Couteaux (29-30 juin 1934), les membres de la famille Hohenzollern résidant en Allemagne ne furent pas inquiétés, ils restèrent discrets comme on leur avait demandé.
Le Kronprinz résida dans un de ses châteaux en Allemagne, il eut d'autres maîtresses. Son épouse venait de temps en temps lui rendre visite pour lui donner de quoi subvenir à ses besoins.
Lors de l'occupation de l'Allemagne en 1945, il se présenta au général de Lattre de Tassigny pour lui demander de subvenir à ses besoins en matière de confort pour lui et sa maîtresse, ainsi que d'agir pour que ses propriétés situées en Prusse ne soient pas détruites par les Soviétiques. Lui faisant remarquer qu'au même moment, l'Allemagne était en ruine, que des millions d'Allemands avaient faim, mouraient au combat dans des conditions atroces, de Lattre lui dit : « Vous êtes lamentable, Monsieur, lamentable1 ».
Ce fut le capitaine Pierre Schumacher, nom de guerre Donon, un Alsacien qui parlait parfaitement l'allemand et qui accomplit à l'époque diverses missions délicates, qui fut chargé de conduire le Kronprinz au général de Lattre de Tassigny et de le ramener. Il partageait l'opinion du général de Lattre2[réf. incomplète].
Il est enterré au château de Hohenzollern.
Avec son épouse Cécilie de Mecklembourg-Schwerin, Guillaume de Prusse eut six enfants :
- Guillaume (1906-1940) renonce à ses droits dynastiques et épouse morganatiquement en 1933 Dorothée von Salviati (1907-1972)
- Louis-Ferdinand (1907-1994) épouse en 1938 Kira de Russie (1909-1967)
- Hubert (1909-1950) épouse en 1941 Marie-Anne von Humboldt-Dachroeden, puis en 1943 il épouse Madeleine de Reuss
- Frédéric (1911-1966) épouse en 1945 Lady Brigid Guinness.
- Alexandrine (1915-1980)
- Cécilie (1917-1975) épouse en 1949 Clyde Kenneth Harris.
Frederik Wilhelm Victor August Ernst van Pruisen (Potsdam, 6 mei 1882 - Hechingen, 20 juli 1951) was als oudste zoon van keizer Wilhelm II en keizerin Augusta Victoria de laatste kroonprins van Pruisen en het Duitse Keizerrijk.
Hij werd op strenge en Spartaanse wijze opgevoed en stond afstandelijk tegenover zijn vader, die hem onpersoonlijk bejegende en geen enkele tegenspraak duldde. In de jaren 1901-1906 had hij een affaire met de operazangeres Geraldine Farrar. Deze relatie kwam echter ten einde nadat hij op 6 juni 1905 hertogin Cecilie van Mecklenburg-Schwerin, een dochter van groothertog Frederik Frans III van Mecklenburg-Schwerin, had gehuwd. Naar haar is het slot Cecilienhof in Potsdam vernoemd.
Wilhelm gaf in tegenstelling tot zijn vader hoog op van zijn oudoom Eduard VII. Deze trachtte daarom - teneinde de keizer te irriteren - het de beïnvloedbare kroonprins tijdens diens bezoeken altijd zo veel mogelijk naar de zin te maken. Hij werd in 1907 tot legerofficier benoemd en was tot 1914 een fel nationalist. Tot ergernis van zijn vader begon hij zich ook met de politiek te bemoeien. Daarnaast besteedde hij zijn tijd vooral aan de jacht en aan diverse affaires met vrouwen. In de Eerste Wereldoorlog speelde zijn leger een grote rol in de mislukte aanvallen op Verdun. Onder zijn officieren had hij een uiterst slechte reputatie. Hij liet de krijgsverrichtingen over aan de chef-staf en verschalkte de ene Française na de andere. Door dit ongepaste gedrag werd steeds duidelijker dat hij door volk en regering nooit als opvolger van zijn vader - wiens troon reeds wankelde - zou worden aanvaard.
Hij vluchtte op 13 november 1918 evenals de keizer - tot diens ergernis - naar Nederland en hem werd door koningin Wilhelmina een predikantswoning op Wieringen ter beschikking gesteld. Op 1 december deed hij afstand van zijn rechten op de Duitse troon. Hij werkte op Wieringen in een smidse, maar leidde, hoewel hij op goede voet stond met de plaatselijke bevolking, een eenzaam leven.
Hij keerde na de opheffing van zijn ballingschap in 1923 terug naar Duitsland. In de jaren 30 leerde hij Joseph Goebbels, Ernst Röhm en Adolf Hitler kennen; Hermann Göring kende hij nog uit de Eerste Wereldoorlog. Daar Hitler hem en de keizer bezwoer van zins te zijn de monarchie te herstellen schaarde de kroonprins zich openlijk achter de nazi's. De Führer kwam echter alras op zijn belofte terug en in 1935 werd definitief duidelijk dat er van een nieuw keizerrijk geen sprake zou zijn. Hierop keerde Wilhelm zich van de nazi's af en weigerde toe te treden tot de NSDAP.
Het huwelijk van Wilhelm en Cecilia had na de Eerste Wereldoorlog praktisch opgehouden te bestaan. Zij leefden apart en de prins had tal van affaires. In 1945 moest de Hohenzollernfamilie uit Berlijn vluchten. Zij konden vrijwel niets meenemen en verloren ook hun uitgebreide landgoederen in de Duitse gebieden die door Polen werden geannexeerd en de Russische bezettingszone.
De Nederlandse regering verklaarde na de Tweede Wereldoorlog Wilhelm van zijn in 1941 overleden vader geërfde goederen verbeurd. Hij stierf op 20 juli 1951 te Hechingen aan een hartaanval. Hij liet zes kinderen na:
Crown Prince Wilhelm of Germany (
German:
Kronprinz Wilhelm von Preußen;
6 May 1882 – 20 July 1951), full name
Friedrich Wilhelm Victor August Ernst, was the last
Crown Prince of the
Kingdom of Prussia and the
German Empire.
Friedrich Wilhelm Victor August Ernst von Preußen (seit 1919 bürgerlich: Wilhelm Prinz von Preußen)
[1] (*
6. Mai 1882 im
Marmorpalais in
Potsdam; †
20. Juli 1951 in
Hechingen) war in den Jahren der Regierung seines Vaters
Wilhelms II. von 1888 bis zur Abschaffung der Monarchie in der
Novemberrevolution von 1918
preußischer und
deutscher Kronprinz. Durch den Tod Wilhelms II. wurde er 1941 Chef des
Hauses Hohenzollern.
Während der Novemberrevolution 1918 meuterte Wilhelms Bedeckungstruppe bei der 5. Armee. Wilhelm fand Aufnahme beim AOK 3 (Generaloberst Karl von Einem). Der Generalstabschef des Kronprinzen, Friedrich Graf von der Schulenburg, sowie General Karl von Einem bestärkten ihn darin, nicht seinem Vater ins Exil zu folgen. Deshalb ersuchte er den am 10. November gebildeten Rat der Volksbeauftragten darum, seine Heeresgruppe geordnet in die Heimat zurückführen zu dürfen. Dieses Ersuchen wurde abgelehnt, und Wilhelm wurde seiner militärischen Stellung enthoben. Paul von Hindenburg legte dem Kronprinzen nahe, seinem Vater ins niederländische Exil zu folgen. Um einen Bürgerkrieg zu vermeiden, gab Wilhelm dieser Forderung zur großen Enttäuschung Schulenburgs nach.[6] Er wurde von der holländischen Regierung auf der Insel Wieringen in einem ehemaligen Pfarrhaus untergebracht und durfte die Insel nur zu Besuchen der Eltern in Doorn verlassen. Er unterschrieb am 1. Dezember 1918 seine Abdankungserklärung und verzichtete damit auf den deutschen Thron. 1923 kehrte Wilhelm nach Deutschland zurück, was ihm erst auf Bestreben des Reichskanzlers Gustav Stresemann möglich wurde. 1930 trat er dem Stahlhelm bei.
Wilhelm von Preußen 1934 in Bonn mit seiner Ehefrau Cecilie und seiner Enkelin Felicitas
1932 wurde in der DNVP erwogen, ob Wilhelm bei der Reichspräsidentenwahl 1932 als Kandidat der Einheit im Lager der Nationalisten antreten solle, um zu verhindern, dass es zu einem Wahlkampf zwischen Amtsinhaber Hindenburg und dem Herausforderer Adolf Hitler käme – vorausgesetzt, dass sich beide in dem Fall zurückziehen würden. Sein Vater verbot ihm dies mit den Worten:
„[…] Wenn Du diesen Posten übernimmst, so musst Du den Eid auf die Republik schwören. Tust Du das und hältst ihn, so bist Du für mich erledigt. Ich enterbe Dich und schließe Dich aus meinem Hause aus. Schwörst Du nur, um den Eid bei Gelegenheit zu brechen, so wirst Du meineidig, bist kein Gentleman mehr und für mich auch erledigt. Hohenzollern brechen ihren Eid nicht. Es ist ein Ding der Unmöglichkeit, dass die Hohenzollern über den republikanischen, roten Ebertschen Präsidentenstuhl wieder zur Macht gelangen.[7]“
Hitler machte sich Wilhelms schroffe Opposition gegen den Frieden von Versailles und seinen Wunsch nach Restauration der Monarchie in den Jahren bis 1933 geschickt zu Nutze. Bereits 1926 hatte Hitler bei einem Besuch auf Schloss Cecilienhof Wilhelm versichert, politisch allein die Wiederherstellung der Monarchie und der Herrschaft des Hauses Hohenzollern zu verfolgen.[8] Bei der Reichspräsidentenwahl 1932 unterstützte Wilhelm die Kandidatur Hitlers, der jedoch gegen Hindenburg unterlag. Am 14. April 1932 protestierte er bei Reichsinnenminister Wilhelm Groener gegen das am Tag zuvor ergangene Verbot der SA und SS.[9]
Im Januar 1933 setzte sich Wilhelm mit Elard von Oldenburg-Januschau und anderen bei Hindenburg für die Ernennung Hitlers zum Reichskanzler ein, nachdem die Kanzlerschaft seines langjährigen Freundes Kurt von Schleicher als gescheitert galt. Er zeigte seine Freude über die Kanzlerschaft Hitlers und äußerte die Erwartung, dass dieser Mann für Deutschland schaffen könnte, was Mussolini in Italien gelungen sei. Im selben Jahr trat er der Motor-SA bei, die im Folgejahr in das Nationalsozialistische Kraftfahrkorps (NSKK) übernommen wurde.[10]
Nach der Ermordung seines Freundes Schleicher und der Festnahme seines Adjutanten Major a. D. Louis Müldner von Mülnheim im Juli 1934 während des „Röhm-Putschs“ bestimmten das Bestreben nach Existenzsicherung und der Drang zur Teilnahme am gesellschaftlichen Leben Wilhelms Haltung.[11] In der knapp vierwöchigen Gestapo-Haft, „eine[r] herbe[n] Zeit körperlicher und seelischer Strapazen“, war Müldner klargemacht worden, dass er sich in Zukunft „monarchischer Umtriebe“ zu enthalten habe. Als 1936 ein privates Glückwunschtelegramm des Kronprinzen an den erfolgreichen Kriegsherrn Benito Mussolini durch die Weltpresse ging und dabei als unerwünschte politische Stellungnahme zu einem Konflikt mit der NS-Führung führte, trat Wilhelm aus dem NSKK aus. Andererseits unterhielt er Verbindungen zum deutschen Widerstand, der nach einem erfolgreichen Putsch gegen Hitler den Kronprinzen als neuen Repräsentanten Deutschlands einsetzen wollte.[12]
Nach Kriegsende wurde er von marokkanischen Truppen in Vorarlberg gefangen genommen und auf Befehl des französischen Generals Jean de Lattre de Tassigny für drei Wochen in Lindau inhaftiert. Aus dieser Gefangenschaft kam der Kronprinz laut Aussage seiner Frau als gebrochener Mann zurück.[13] Anschließend wurde er am selbstgewählten Wohnort Hechingen mehrere Jahre unter Arrest gestellt, wobei er sich in einem Umkreis von 25 km frei bewegen durfte. Dort lebte er bis Oktober 1945 auf der für Wohnzwecke kaum geeigneten Burg Hohenzollern, dann in einer geräumigen Villa, ein Jahr später bis zum Tod in einem kleineren 5-Zimmer-Haus.[14] Wilhelm, der ein passionierter Raucher war, starb 1951 an den Folgen eines Herzinfarkts. Er liegt auf dem kleinen Familienfriedhof im Offiziersgärtchen der St.-Michaels-Bastei innerhalb der Burg Hohenzollern begraben, wo sich auch die Grabstätten seiner Frau und mehrerer ihrer Kinder befinden.
- ∞ 1933 Dorothea von Salviati (1907–1972)
- ∞ 1938 Kira Kirillowna Romanowa (1909–1967), frühere Großfürstin von Russland
- ∞ 1941–1943 Maria Anna Freiin von Humboldt-Dachroeden (1916–2003)
- ∞ 1943 Magdalene Pauline Prinzessin Reuß (1920–2009)
- ∞ 1945 Lady Brigid Katherine Rachel Guinness (1920–1995), Tochter des britischen Industriellen Rupert Guinness, 2. Earl of Iveagh
- ∞ 1949 Clyde Kenneth Harris (1918–1958)
Discover the collectors' agenda!
Discover the agenda
