Mechelen (
Frans:
Malines)
[1] is een
Belgische stad in de
provincie Antwerpen. De gemeente ligt in het zuiden van deze
Vlaamse provincie, centraal tussen de steden
Antwerpen en
Brussel, aan de rivier de
Dijle. Mechelen telt bijna 84.000 inwoners. Het is naar aantal inwoners de vijfde stad van Vlaanderen en de tweede grootste stad van de provincie, na de stad Antwerpen zelf.
Het is de hoofdplaats van het arrondissement Mechelen en de kies- en gerechtelijke kantons Mechelen, evenals rooms-katholieke hoofdzetel van het aartsbisdom Mechelen-Brussel en van de kerkprovincie België.
Tot 1795 vormde Mechelen het centrum van de kleine zelfstandige Heerlijkheid Mechelen. In dat verband had het gebied dezelfde status als bijvoorbeeld Holland, Zeeland, Vlaanderen en Brabant. Gedurende een korte periode in de 16e eeuw werden de Nederlanden vanuit Mechelen geregeerd. Deze periode heeft bijgedragen tot het uitgebreide kunstbezit en diverse merkwaardige gebouwen. De stad heeft het op een na hoogste aantal beschermde gebouwen van Vlaanderen, waaronder vier UNESCO-vermeldingen.
Mechelen telt naast de stad nog vijf kleinere deelgemeenten, namelijk Heffen, Hombeek, Leest, Muizen en Walem. Walem ligt ten noorden van de stad, aan de Nete. Heffen, Leest en Hombeek liggen ten westen, aan de overkant van de Zenne. Muizen ligt ten zuidoosten, iets verder stroomopwaarts langs de Dijle. De stad kent daarnaast nog verschillende gehuchten en wijken. Het gehucht ten noordwesten van de stad waar de Zenne en het kanaal Leuven-Mechelen samenvloeien met de Dijle heet het Zennegat. Het stad zelf is administratief ingedeeld in de wijken Centrum, Mechelen-Noord, Mechelen-Zuid, Battel (ten westen van de Dijle), Arsenaal en Nekkerspoel in het oosten.
Het Centrum van Mechelen is een belangrijke historische stad, in het begin van de 16de eeuw werden de Nederlanden vanaf hier bestuurd door Margaretha van Oostenrijk.
- Mechelen heeft een middeleeuws stadscentrum met een schitterende Grote Markt; er zijn huizen uit verschillende tijden, renaissancehuizen uit de zestiende eeuw en huizen in rococostijl uit de achttiende eeuw; er is de Sint-Romboutstoren, het Paleis van de Grote Raad, nu het Stadhuis van Mechelen, en het onvoltooide belfort.
- De Brusselpoort is het enige overblijfsel van de stadswal rond Mechelen; dit indrukwekkende monument herbergt ook het Brusselpoortmuseum; de poort dateert uit de 13de eeuw, het was de hoogste poort van Mechelen en wordt ook wel de overpoort genoemd.
- De Korenmarkt.
- De IJzerenleen; dit rechthoekige plein was vroeger een vismarkt; deze herinnering wordt levend gehouden door de visfontijnen; dit plein heeft zijn naam te danken aan de gotische leuning die er nog steeds staat.
- De Botermarkt.
- De Vismarkt.
- Het Paleis van Margareta van Oostenrijk, genaamd Hof van Savoye; Margareta zetelde hier als landvoogdes van de Nederlanden; haar standbeeld staat op de Grote Markt.
- Mechels Horlogerie- en klokkenmuseum, Lange Schipstraat 13.
- Het Hof van Busleyden, een woning uit de 16de eeuw, gebouwd naar ontwerp van Antoon I Keldermans en Rombout II Keldermans, nu een museum, o.a. een Gallo-Romeinse afdeling met een zeldzame verzameling tinnen nachtpotten; mooi gerestaureerd; voorbeelden van Mechelse kant en meubilair.
- Het Groot en Klein Begijnhof; het klein begijnhof is het oudste en bevindt zich in de K. De Deckerstraat in het noorden van de stad.
Mechelen heeft 7 kerken op zijn grondgebied, meest bekend is de Sint-Romboutkathedraal.
- De Sint-Romboutskathedraal is maar half afgewerkt; de toren (nu 97,9 m) moest normaal 167 m hoog worden, zeker hoger dan de kathedraal van Antwerpen maar volgens de overlevering zijn de Antwerpenaren de bouwmaterialen komen stelen en nu staat er een stompe toren die beklommen kan worden met een audiogids. De reden waarom men gestopt is met bouwen is onduidelijk: er was geen tekort aan geld want het was de gouden eeuw van Mechelen. De eerste steen werd gelegd in 1452. In het Zeeuwse Zierikzee staat een toren van hetzelfde bouwmeestersgeslacht, de familie Keldermans, die eveneens niet volledig is afgewerkt. In de toren is ook een beiaard geïnstalleerd. Op het dak van de toren is een skywalker geplaatst zodat je gemakkelijker van het adembenemende uitzicht kan genieten. De toren telt 538 treden, met enkele rustpunten. In de kerk is mooi beeldhouwwerk en werk van Antoon van Dijck, De kruisdood van Christus, te bewonderen.
- De Onze-Lieve-Vrouw-van-Hanswijkbasiliek
- De Sint-Janskerk (Sint-Jan de Evangelist); in deze kleinere kerk zijn twee mooie muurschilderingen ontdekt bij de restauratie van de kerk; het zijn afbeeldingen van Sint Christoffel en Sint Joris; de ruimte waar de schilderingen zich bevinden zijn enkel te betreden met een gids; er bevindt zich ook een schilderij van Rubens, De aanbidding der wijzen.
- De Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk
- De Sint-Pieters-en-Paulus
- De barokke Begijnhofkerk, opgedragen aan Sint-Alexius en Sint-Catharina, in het Begijnhof.
- De barokke kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Leliëndaal in de Bruul, van de hand van Lucas Faydherbe.
- De gotische Sint-Katelijnekerk in de Sint-Katelijnestraat.
De Mechelaars worden ook de maneblussers genoemd. Deze naam hebben ze te danken aan een historische gebeurtenis uit de 17de eeuw. Op een bepaalde nacht was het volle maan met een lage bewolking en dacht een late caféganger met een glaasje te veel op dat de Sint-Romboutstoren in brand stond. Heel de stad werd opgetrommeld en mensen stonden in lange rijen emmers met water door te geven om hun toren te blussen. Sindsdien hebben de Mechelaars de spotnaam de maneblussers gekregen omdat ze de maan probeerden te blussen.
Malines (en néerlandais : Mechelen, en allemand : Mecheln, en latin : Mechlinia est une commune et ville néerlandophone de Belgique située en Région flamande dans la province d´Anvers, chef-lieu de l´arrondissement.
Elle est depuis 1559 le siège de l´archidiocèse de Malines, devenu en 1962 l´archidiocèse de Malines-Bruxelles.
La tradition veut que Malines ait été évangélisée au VIIe siècle par saint Rombaut, un moine venu d’Irlande dont la vie légendaire et les miracles sont retracés sur une série de panneaux peints visibles dans le déambulatoire de la cathédrale. À défaut de sources historiques fiables et de fouilles archéologiques probantes, les historiens de Malines en sont réduits à des conjectures et recourent à la géographie pour expliquer la genèse de la ville. Sur la rive gauche de la Dyle le terrain est légèrement surélevé, protégeant cette zone des inondations. C'est là que se serait développée au cours du Haut Moyen Âge, sinon à l'époque romaine un premier noyau d'habitat autour du Korenmarkt (Marché aux Grains)2. Sur la rive droite, fort marécageuse, se développa un deuxième noyau autour du chapitre de Saint-Rombaut. Vers 1300, on construisit une enceinte qui englobait toutes les paroisses de la ville. Pourvue de douze portes, elle se situait à l'emplacement de l'actuelle Ringlaan, le boulevard périphérique autour du centre historique de la ville.
La seigneurie de Malines fut longtemps une enclave de la principauté de Liège à l'intérieur du Duché de Brabant. Jusqu'au début du XIVe siècle, la seigneurie de Malines fut dominée par une puissante famille de propriétaires terriens, les Berthout, qui furent fréquemment en conflit avec les princes-évêques de Liège. Le dernier représentant de cette influente lignée fut Florent Berthout. En 1333, le comte de Flandre Louis de Nevers acheta la seigneurie de Malines au prince-évêque de Liège. Elle fut ensuite cédée au duc de Brabant. Par la Paix d'Ath, qui mit fin à la guerre de Succession de Brabant, Louis de Male la récupéra en 1357. À la mort de Louis en 1384, Malines revint finalement au duc de Bourgogne Philippe le Hardi qui avait épousé sa fille Marguerite.
Déjà prospère grâce à sa situation sur la Dyle, elle devint sous Charles le Téméraire le siège d'une institution connue sous le nom de Parlement de Malines, qui constituait le tribunal souverain des Pays-Bas. Cette institution fut supprimée en 1477 par le Grand Privilège de Marie de Bourgogne. Elle sera rétablie en 1504 sous le nom de Grand Conseil de Malines. La ville atteignit son apogée au cours de la période pendant laquelle Marguerite d’Autriche, tante de Charles Quint, qui exerçait la gouvernance des Pays-Bas de 1507 à 1530, y résida.
Malines mise à sac par les Espagnols en 1572
En 1546, l'explosion de la Zandpoort, un entrepôt de poudre, fut une catastrophe pour la ville. Elle causa la mort de quelque 200 habitants ainsi que la destruction de nombreux immeubles3. Les palais de Marguerite d'York et de Marguerite d'Autriche, situés à proximité, furent gravement endommagés. Les années qui suivirent furent tout aussi néfastes pour la ville. Au cours des guerres de religion, les troupes espagnoles du duc d'Albe s'emparèrent de la ville et la mirent au pillage le 2 octobre 1572. En 1580, les calvinistes reprirent la ville, qui retomba définitivement entre les mains des Espagnols d'Alexandre Farnèse en 1585. En 1559, la ville avait néanmoins profité de la réorganisation religieuse des Pays-Bas espagnols, devenant le siège de l'archidiocèse de Malines.
En 1746, le prince de Soubise s'avança vers Malines, qui, étant peu fortifiée, capitula immédiatement.
Le 27 brumaire an I (17 novembre 1792), après la victoire de Jemmapes, le général Stengel prend Malines.
Malines retourna sans combat dans les mains de l'Empereur du Saint-Empire romain germanique au printemps suivant. Le 15 juillet 1794, les troupes françaises prennent une nouvelle fois Malines.
Après la conquête des Pays-Bas autrichiens par les armées de la Révolution française, la seigneurie de Malines fut incorporée en 1795 au département des Deux-Nèthes, la future province d'Anvers. Sous le régime napoléonien, l'enceinte médiévale fut démolie.
En 1798, lors de la guerre des Paysans, la ville est prise par les insurgés puis reprise par les Républicains le lendemain. 41 prisonniers sont fusillés devant la cathédrale.
Époque contemporaine
En 1835, la première ligne de chemin de fer public du continent européen relia Malines à Bruxelles.
En 1863, le Congrès de Malines réunit, à l'initiative du théologien bavarois Ignaz von Döllinger, plus de cent théologiens. Les débats prenant un tour de plus en plus libéral, le pape Pie IX ordonne la clôture du Congrès et publie le Syllabus errorum.
En 1914, la ville de Malines fut bombardée par les Allemands les 27 et 28 août (→ Grande Retraite).
Pendant la Seconde Guerre mondiale, de 1942 à 1944, la Caserne Lieutenant-Général Baron Dossin de Saint-Georges, mieux connue sous le nom de Caserne Dossin, servit, sous le nom de SS-Sammellager-Mecheln, de lieu de rassemblement pour 24 916 juifs et 351 tziganes de Belgique avant leur départ pour le camp d’extermination d’Auschwitz.
Mechelen (deutsch Mecheln, französisch Malines) ist eine Stadt in der Provinz Antwerpen in Belgien mit 86.616 Einwohnern (Stand 1. Januar 2019). Mechelen ist Sitz des Primas von Belgien, Erzbischof Jozef De Kesel.
Mechelen fiel bei der Teilung des fränkischen Reichs zwischen Karl dem Kahlen und Ludwig dem Deutschen an Lotharingien, wurde aber zwischen 911 und 915 von Karl dem Einfältigen dem Pfalzgrafen Wigerich geschenkt. Die Stadt als Teil der Herrlichkeit Mechelen kam 1336 durch Kauf an die Herzöge von Brabant und 1383 durch Heirat an Philipp den Kühnen von Burgund. 1477 kam die Stadt durch Verheiratung Marias von Burgund, der Erbtochter Karls des Kühnen, mit Maximilian I. an das Haus Habsburg. 1490 wurde Mechelen von Kaiser Friedrich III. zu einer Edlen Grafschaft erhoben und bildete als solche die 17. der niederländischen Provinzen. 1559 wurde die Stadt Sitz eines Erzbischofs. Unter der Statthalterin Margarete von Österreich war Mechelen zeitweise Hauptstadt der Niederlande. Nach dem Abfall der sieben vereinigten Provinzen kam die Stadt wieder zu Brabant und wurde zum Sitz des Großen Rats von Mechelen, des höchsten Gerichtshofs für die gesamten habsburgischen Niederlande, bestimmt. 1572 richtete Fernando Álvarez de Toledo, Herzog von Alba hier eine seiner grausamsten Schlächtereien an.[1]
Am 5. Mai 1835, fünf Jahre nach der Unabhängigkeit Belgiens, wurde die Bahnstrecke Brüssel – Mechelen eröffnet. Sie war eine der ersten dampfbetriebenen Bahnlinien auf dem europäischen Kontinent und förderte die Industrialisierung der Stadt und der Region.
Im Jahr 1863 fand in Mecheln ein katholischer Kongress statt (dabei forderte Charles de Montalembert die Gewissensfreiheit).[2]
Im Westfeldzug (Mai 1940) wurden die Beneluxstaaten von Truppen der Wehrmacht besetzt; bis September 1944 befand sich in der Stadt das SS-Sammellager Mecheln, von dem aus mehr als 25.000 Juden von der deutschen Besatzungsmacht ins KZ Auschwitz deportiert wurden.[3] In den Räumen des ehemaligen Lagers ist heute eine Gedenkstätte.[4] 1944 wurde die Stadt durch britische Truppen befreit.
In den 1970er Jahren wurde Mechelen im Rahmen der Zweiten belgischen Staatsreform der provisorische Sitz der Flämischen Gemeinschaft, bis dieser nach Brüssel verlegt wurde. Am 1. Januar 1977 wurde die Stadt Mechelen mit den Umlandgemeinden Heffen, Hombeek, Leest, Muizen und Walem zusammengelegt und gewann durch diese Gemeindefusion über 14.000 neue Einwohner. In den letzten Jahrzehnten ist Mechelen wie andere belgische Städte stark durch Einwanderung geprägt: 27,3 % der Bewohner sind Allochthone, etwa 20 % sind Muslime. In den 1990er Jahren hatte die Stadt mit sozialer Segregation, Kriminalität, Verschmutzung und Abwanderung zu kämpfen, gilt jedoch mittlerweile als Beispiel, wie diese Probleme in den Griff zu bekommen sind.
Mechelen (Dutch pronunciation: [ˈmɛxələ(n)] (listen), French: Malines, traditional English name: Mechlin[n 1]) is a city and municipality in the province of Antwerp in the Flemish Region of Belgium. The municipality comprises the city of Mechelen proper, some quarters at its outskirts, the hamlets of Nekkerspoel (adjacent) and Battel (a few kilometers away), as well as the villages of Walem, Heffen, Leest, Hombeek, and Muizen. The Dyle (Dutch: Dijle) flows through the city, hence it is often referred to as the Dijlestad ("City on the river Dijle").
Mechelen lies on the major urban and industrial axis Brussels–Antwerp, about 25 km from each city. Inhabitants find employment at Mechelen's southern industrial and northern office estates, as well as at offices or industry near the capital and Zaventem Airport, or at industrial plants near Antwerp's seaport.
Mechelen is one of Flanders' prominent cities of historical art, with Antwerp, Bruges, Brussels, Ghent, and Leuven. It was notably a centre for artistic production during the Northern Renaissance, when painters, printmakers, illuminators and composers of polyphony were attracted by patrons such as Margaret of York, Margaret of Austria and Hieronymus van Busleyden.
Archaeological proof of habitation during the La Tène era in the triangle Brussels-Leuven-Antwerp, mainly concentrated around Mechelen which originated in wetlands, includes an 8.4-metre long canoe cut from an oak tree trunk and a settlement of about five wooden houses, at Nekkerspoel.[5]
Taking of Mechelen by the Geuzen under the command of Olivier van Tympele and John Norreys on 9 April 1580by
Nicolaas van Eyck
The area of Mechelen was settled on the banks of the river during the Gallo-Roman period as evidenced by several Roman ruins and roads. Upon Rome's declining influence, during 3rd–4th centuries the area became inhabited by Germanic tribes. A few centuries later Christianized assumedly by the Irish or Scottish missionary St Rumbold (Rombout in Dutch) who was also said to have built a monastery. Work on the cathedral that is dedicated to the saint started around 1200.
Antwerp lost profitable stapelrechten (rights as first seller) for wool, oats and salt to Mechelen in 1303 when John II, Duke of Brabant, granted City rights to the town. This started a rivalry between these cities that would last well into the 20th century.
In the 15th century, the city came under the rule of the Dukes of Burgundy, marking the beginning of a prosperous period. In 1473 Charles the Bold moved several political bodies to the city, and Mechelen served as the seat of the Superior Court until the French Revolution. In 1490, a regular postal service between Mechelen and Innsbruck was established.
The highly lucrative cloth trade gained Mechelen wealth and power during the Late Middle Ages and it even became the capital of the Low Countries (very roughly the Netherlands, Belgium and Luxembourg) in the first half of the 16th century under Archduchess Margaret of Austria.
During the 16th century the city's political influence decreased dramatically, due to many governmental institutions being moved to Brussels. Mechelen compensated for this by increasing prominence in the religious arena: in 1559 it was proclaimed the Archdiocese of Mechelen, seat of religious authority over the territory that would eventually become Belgium. In 1961, "Brussels" was added to the title, resulting in the current Archdiocese of Mechelen-Brussels.
Mechelen also retained further relevance as the Great Council of Mechelen remained the supreme court of the territory until the French Revolutionary Wars. In 1572, during the Eighty Years' War, the city was burned and sacked by the Spanish. After this pillaging, the city was rebuilt. It was sacked again in 1580 during the English Fury at Mechelen. It was during this time that the tradition of furniture making, still seen today, began.
In 1718 a major rebellion took place in the city, angry mobs entered the town hall. During this time Lord Pierre de Romrée was mayor of Mechelen. The chaos ended when the Emperor formally requested the President of the Great Council to restore peace. On 18 June, Christophe-Ernest de Baillet received a full list of the people who led the troubles. The President received the support of multiple regiments that had been sent by imperial command. After negotiations de Baillet restored peace and order in the city.[6]
In 1781, Joseph II, Holy Roman Emperor, ordered the destruction of the city's fortified walls – their former location however continues to be referred to in the Latin terms intra muros (within the walls) and extra muros (outside), and meanwhile the site became that of the inner ring road.[7]
The city entered the industrial age in the 19th century. In 1835, the first railway on the European continent linked Brussels with Mechelen, which became the hub of the Belgian railway network.[8] This led to a development of metalworking industries, among others the central railway workshops which are still located in the town today. During the Second World War, the extensive Mechlinian[n 1] railway structure had caused the Nazi occupation forces to choose Mechelen for their infamous transit camp. Over 25,000 Jews and Roma were sent by rail to the Auschwitz-Birkenau extermination camp from Mechelen. The site of the transit camp and a purpose-built complex across the public square, now house the Kazerne Dossin Memorial, Museum and Documentation Centre on Holocaust and Human Rights.
Several famous meetings on the Christian religion are connected to the name of the city. One in 1909 is thought to have inaugurated the Liturgical Movement. Between 1921 and 1925 a series of unofficial conferences, known as the Malines Conversations,[n 1] presided over by Cardinal Mercier and attended by Anglican divines and laymen, including Lord Halifax, was the most significant of early attempts at the reconciliation between the Anglican and Roman Catholic Churches.
A
postcard or
post card is a rectangular piece of thick paper or thin
cardboard intended for writing and mailing without an
envelope. Shapes other than rectangular may also be used. There are novelty exceptions, such as
wood postcards, made of thin wood, and copper postcards sold in the
Copper Country of the U.S. state of
Michigan, and
coconut "postcards" from tropical islands.
In some places, one can send a postcard for a lower fee than for a letter. Stamp collectors distinguish between postcards (which require a stamp) and postal cards (which have the postage pre-printed on them). While a postcard is usually printed by a private company, individual or organization, a postal card is issued by the relevant postal authority.
The world´s oldest postcard was sent in 1840 to the writer Theodore Hook from Fulham in London, England. The study and collecting of postcards is termed deltiology.
La carte postale est un moyen de correspondance écrite qui se présente sous la forme d´un morceau de papier cartonné rectangulaire, de dimensions variables (le format le plus courant est le format A6, soit 10,5 × 14,8 cm), envoyé sans enveloppe, l´adresse et l´affranchissement y étant porté directement, aux côtés du message.
Een ansichtkaart (ook ansicht of prentbriefkaart) is een kaart met op de ene zijde een afbeelding. In de eerste tijd, eind negentiende eeuw, noemde men het ook wel aanzichtkaart. Het woord is ook een verkorting van het Duitse Ansichts(post)karte.
Veel ansichtkaarten worden verstuurd tijdens de vakantie. Men wil de thuisblijvers laten zien hoe mooi de plek is waar men naar toe is gegaan. De kaarten worden ook als groet of wens (bijvoorbeeld als kerstgroet of nieuwjaarswens) gestuurd.
De ontwikkeling van de ansichtkaart begint in de loop van de jaren tachtig van de 19e eeuw, toen de postwet in zowel Oostenrijk als Duitsland zo werd aangepast dat het monopolie op het uitgeven van postkaarten kwam te vervallen. In de loop van de jaren negentig van de 19e eeuw begon de de prentbriefkaart vooral in Duitsland aan een grote opmars, omdat ze veel werden verzameld. Bij de oorspronkelijke ansichtkaarten was de hele achterkant gereserveerd voor de adressering. Men noemt deze kaarten voorlopers. Tot 1905 mocht in Nederland de achterkant van een prentbriefkaart alleen gebruikt worden om naam, adres en woonplaats op te schrijven. Het verzonden bericht bestond dus uit weinig meer dan de afbeelding, want het was niet toegestaan om iets op de voorkant te schrijven. Dit had te maken met de lage frankeerwaarde. Het verzenden van kaarten met een bericht was veel duurder.
Kort hierna begonnen andere landen met het introduceren van een gedeelde achterkant. Bij deze kaarten is de achterzijde in tweeën gedeeld: de rechterhalf is bestemd voor het adres, dat op voorgedrukte lijntjes kan worden geschreven, en links is ruimte voor een bericht. Zo kon de zegetocht van de ansichtkaart als communicatiemiddel beginnen. De voorzijde werd nu exclusief bestemd voor het beeld.