"Gouvernement Provisoire de la Belgique en 1830"
Souvenir de Centenaire de l'Idépendance: 1830-1930.
Het Voorlopig Bewind ontstond op 24 september tijdens de Belgische omwenteling van 1830, als een soort bestuurlijke commissie van notabelen om het gezag in Brussel "op zich te nemen". Het comité stimuleerde de opstand in de andere steden en dorpen in naam van een "Voorlopig Bewind". Op 29 september decreteerde het Centraal Comité dat het de macht van de koning overnam en op 4 oktober riep het de onafhankelijkheid uit van de provincies van België, die met geweld zijn afgescheurd. Nadien ging men dit Centraal Comité meer en meer het Voorlopig Bewind noemen.
Naast het Centraal Comité waren er ook bijzondere comités, voor oorlog, binnenlandse zaken, financiën, justitie, publieke veiligheid en diplomatie.
Het Voorlopig Bewind begon met benoemingen in het gerecht en de administratie, het stelde de Algemeene Maatschappij, voortaan Sociéte Générale genoemd, aan als staatsbank, organiseerde verkiezingen en bleef verder optreden als uitvoerende macht van het Nationaal Congres dat op 10 november 1830 werd geïnstalleerd, met als voornaamste opdracht om een grondwet op te maken (constituante). Na de verkiezing van een regent als staatshoofd - in afwachting van een definitieve keuze - , namelijk Surlet de Chokier, de eerste voorzitter van het Nationaal Congres, werd het Voorlopig Bewind ontbonden (25 februari 1831).
- baron José de Coppin, secretaris
- graaf Félix de Mérode, lid van het centraal comité (vanaf 26 september 1830)
- Louis de Potter, lid van het centraal comité (vanaf 28 september tot 13 november 1830)
- Alexandre Gendebien, lid van het centraal comité (vanaf 26 september 1830)
- baron André-Edouard Jolly, voorzitter van het oorlogscomité
- Joseph Nicolay, lid van het centraal comité (vanaf 25 september tot 10 oktober 1830)
- Charles Rogier, lid van het centraal comité (vanaf 25 september 1830)
- Sylvain Van de Weyer, lid van het centraal comité (vanaf 26 september 1830)
- baron Emmanuel van der Linden d'Hooghvorst, lid van het centraal comité (tot 12 november 1830)
- Joseph Van der Linden, secretaris
De
Belgische Revolutie,
Belgische opstand of
Belgische omwenteling noemen we de burgerlijke weerstandsbeweging in 1830 tegen koning
Willem I die tot de
onafhankelijkheid van
België heeft geleid.
De politieke situatie was in die zin bijzonder dat de toenmalige grootmachten Frankrijk, de Duitse staten en het Verenigd Koninkrijk een bufferzone hadden gecreëerd door de Belgische gebieden toe te wijzen aan Nederland. Het Nederlandse bestuur was hier dus opgelegd, zonder de inspraak van de bevolking zelf.
De crisis in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden stond niet op zichzelf. In heel Europa ontstond een weerstand tegen de autoritaire restauratieregimes van na het Congres van Wenen in 1815. Na de Julirevolutie van 1830 in Frankrijk kwamen ook de Polen in opstand tegen de Russen, de Italianen tegen de Oostenrijkers en de Ieren tegen de Engelsen (de Tithe War van 1831 tot 1836).
Willem I had, zoals alle Europese regimes van na 1815, een autoritaire regeerstijl. Zo voortvarend hij de economie stimuleerde, zo conservatief was zijn politiek.
De economie stimuleerde hij met maatregelen als de oprichting van de Generale Maatschappij, die aan de wieg stond van de indrukwekkende industriële revolutie in België en de oprichting van de eerste Nederlandstalige universiteit te Gent.
Zijn conservatieve politiek bleek onder meer uit de compleet onevenredige vertegenwoordiging van Zuid-Nederlanders in het bestuur en legerleiding, zwaar ondervertegenwoordigd hoewel ze een groter deel van de bevolking en het leger uitmaakten. De taaldwang ten aanzien van het Nederlands als voertaal zorgde voor de nodige weerstand in het Zuiden, waar niet alleen Wallonië Franssprekend was, maar ook de adel en de bourgeoisie in Vlaanderen. De katholieken, die de meerderheid van de bevolking uitmaakten, eisten vrijheid van onderwijs en godsdienst en de nieuw-liberalen hadden bezwaren tegen de repressieve regeerstijl van Willem I. Bovendien waren de kerkelijke leiders eveneens Franstalig georiënteerd. Dit leidde tot het unionisme en toen dit samengaan, geleid door jonge en besliste intellectuelen, aan kracht won, werd de afscheiding een ernstig alternatief.
In 1829 verhevigde de oppositie van de zijde van de Zuid-Nederlandse parlementsleden binnen de Staten-Generaal. Het vooral Franstalige deel van de burgerij uitte haar ongenoegen door het organiseren van ´patriottische banketten´ en het sturen naar Den Haag van door velen ondertekende ´petities´ nam hand over hand toe. Het strafrechtelijk beteugelen van de oppositie maakte alleen maar dat ´martelaars´ (zoals Louis de Potter) nationale bekendheid kregen en in sommige kringen tot het heldendom werden verheven.
Een opvoering van de opera De Stomme van Portici (La Muette de Portici) van Daniel Auber op 25 augustus 1830 in Brussel was de aanleiding tot georganiseerde rellen van Fransgezinde separatisten, gevolgd door volksrumoer, dat door de burgerij met een inderhaast gevormde burgerwacht in bedwang werd gehouden.
Het Voorlopig Bewind van de Zuidelijke Nederlanden riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid uit. Het regeringsleger reageerde op de kleine troepenmacht die de nieuwe Belgen in Brussel verzamelden, maar was niet voorbereid op een guerrillaoorlog in de nog middeleeuwse straten van de steden. Na gevechten her en der geraakte het grotendeels vooral Franstalige leger in ontbinding en werd het bijna geheel uit de zuidelijke provincies verdreven, als het al niet overliep naar de Belgische zijde. Een Nationaal Congres werd verkozen, een staatsvorm - de constitutionele monarchie - werd gekozen, een naar de normen van de tijd liberale grondwet werd uitgevaardigd en een koning werd gekozen die aan de mogendheden vertrouwen kon geven.
La révolution belge de 1830 est la révolte suivie de la sécession de plusieurs provinces du sud du Royaume uni des Pays-Bas contre le roi Guillaume Ier. À la suite de l´implication des nations voisines, elle mena à la scission du royaume et à l´indépendance de la Belgique proclamée par le Gouvernement provisoire de Belgique le 24 septembre 1830.
Le gouvernement provisoire de Belgique est issu de la révolution belge, qui, elle-même, commença par un mouvement local, l'émeute de Bruxelles du 25 août 1830. Ce même mouvement se transforma peu à peu en une insurrection généralisée; la transformation vers un gouvernement provisoire aura nécessité un mois entier. Ce dernier se chargea de donner des bases solides au nouvel État en plein processus de création, alors même que les révolutionnaires achevaient la libération du territoire et s'occupaient de poursuivre les troupes hollandaises démoralisées et en pleine fuite.
De ces journées de septembre, plus précisément le 24 septembre 1830, à 19 heures, à l'hôtel de ville de Bruxelles, naquit donc un gouvernement provisoire, alors nommé Commission administrative.
La Commission scelle son existence dans le premier acte qu'elle rédige par les mots qui suivent : « Depuis deux jours Bruxelles est dépourvue de toute espèce d'autorité constituée ; l'énergie et la loyauté populaire en ont tenu lieu : mais tous les bons citoyens comprennent qu'un tel état de choses ne peut durer sans compromettre la ville et le triomphe d'une cause dont le succès dès hier est assuré. Des citoyens guidés par le seul amour du pays, ont accepté provisoirement un pouvoir qu'ils sont prêts à remettre en des mains plus dignes, aussitôt que les éléments d'une autorité nouvelle seront réunis. »
Les citoyens qui composent cette Commission nouvelle le soir même de sa création sont Charles Rogier, révolutionnaire, avocat de profession à Liège et lui-même rédacteur du premier acte du gouvernement cité précédemment, ensuite André Jolly, militaire de carrière et ancien officier du génie, et enfin le baron Emmanuel van der Linden d'Hooghvorst. Deux secrétaires sont nommés, le même jour, au gouvernement provisoire par ce dernier ; il s'agit de Joseph Vanderlinden et Feuillien de Coppin.
La Commission administrative rédige alors une proclamation à l'attention de la population bruxelloise. Celle-ci a pour but de galvaniser ces habitants afin que les effets de la révolution ne perdent pas en intensité. Leur but étant, au contraire, que ces effets perdurent jusqu'à la mise en place d'un gouvernement définitif et stable ne permettant plus à "l'ennemi", tel que cité, de reprendre le contrôle sur le territoire. Elle rédige ensuite, le même jour, une seconde proclamation, cette fois-ci à l'attention de la population des campagnes, dans laquelle elle appelle ces habitants à l'approvisionnement en vivres de la ville de Bruxelles.
Dès le lendemain, la responsabilité du trésor est attribuée à Joseph Vanderlinden au sein de la Commission administrative. Son poste précédent, laissé vacant, est attribué à Joseph Nicolay. À partir de ce même jour, Bruxelles est considérée, par les forces révolutionnaires et la Commission administrative, comme délivrée du joug hollandais. En effet, cette dernière écrit le 25 septembre 1830 : « Hier, à 8 heures du soir, l'ennemi incendiait Bruxelles : aujourd'hui, à 8 heures du matin, l'ennemi fuit dans le plus grand désordre devant notre bourgeoisie aidée de ses alliés. Le sang belge va cesser de couler. »
Épisode des journées de septembre 1830 par Gustave Wappers en 1834. On peut apercevoir, sur le tableau, Louis de Potter, futur membre du gouvernement provisoire, embrassant le drapeau belge. Source : Musées Royaux des Beaux-Arts de Belgique.
La formation du gouvernement étant à présent définie, celle-ci est officialisée le 26 septembre 1830 dans le Bulletin des arrêtés et actes du gouvernement provisoire de la Belgique en se justifiant par les mots qui suivent : « Vu l'absence de toute autorité tant à Bruxelles que dans la plupart des villes et communes de la Belgique ; considérant que, dans les circonstances actuelles, un centre général d'opérations est le seul moyen de vaincre nos ennemis et de faire triompher la cause du peuple belge ; arrête : le gouvernement provisoire demeure constitué de la manière suivante… ».
La Commission administrative prend également, ce jour-là, le nom officiel de « Gouvernement provisoire » et s'adjoint, en tant que membres supplémentaires de celui-ci, Félix de Mérode, banni en France par le gouvernement hollandais ayant précédé, mais aussi Sylvain Van de Weyer et Alexandre Gendebien, de retour de Valenciennes. Le 28 septembre, Louis De Potter, rentrant d'exil, devient également membre du Gouvernement provisoire.
Le gouvernement provisoire désigne des comités qui se chargent de la réorganisation. De ce fait, considérant que la tâche la plus pressante, en ces circonstances est l’expédition des affaires. Tout retard dans l’expédition de celles-ci pouvait avoir de lourdes conséquences.
Pour cela, le gouvernement provisoire désigne en son sein, le 28 septembre 1830, un comité central qui se charge de l’exécution des mesures prises sur les rapports des comités spéciaux.
Ce comité est alors constitué de MM Louis De Potter (président), Charles Rogier, Sylvain Van de Weyer, Félix de Mérode et plus tard, le 10 octobre, Alexandre Gendebien.
Du fait de la situation instable de la Belgique, les pouvoirs exécutifs et législatifs étaient tous les deux exercés par le gouvernement provisoire. Il était nécessaire de séparer les pouvoirs pour garantir le caractère démocratique de ce nouvel état.
Le gouvernement provisoire déclare l’indépendance de la Belgique dans un décret du 4 octobre 1830.
Dans cet arrêt du 4 octobre 1830, le gouvernement avait arrêté qu’il serait convoqué un congrès national, et fixa sa réunion au 10 novembre 1830. Pour élaborer ce projet de congrès national, le gouvernement provisoire institua une commission chargée de ce travail.
Le congrès sera constitué de 200 membres, élus directement sur base d’un suffrage censitaire ; l’élection de ce congrès se fit le 5 novembre 1830.
Le 10 novembre 1830, Louis de Potter, récemment revenu de son exil en France lorsque le pays était encore sous domination hollandaise, prononça le discours d’ouverture du congrès national, et au nom du peuple belge, le déclara installé. L’inauguration du congrès national marqua la fin de l’exercice, par le gouvernement provisoire, des pouvoirs exécutifs et législatifs, le pouvoir législatif appartenant de facto au seul organe législatif ; le Congrès National.
Le 12 novembre, par patriotisme et désintéressement, le gouvernement provisoire remit sa démission au congrès national. Le congrès décida que la charge temporaire du pouvoir exécutif resterait l’affaire du gouvernement provisoire. Dans les faits, cette charge sera entièrement assumée par le comité central.
Sur une proposition relative à la nomination d’un régent, et sur la demande du gouvernement provisoire de nommer un pouvoir exécutif dans les termes de la Constitution, le congrès, le 23 février 1831, décréta une régence et proclama son président,
Erasme-Louis Surlet de Chokier, régent de la Belgique. Le 24 février 1831, le gouvernement provisoire résigna ses fonctions dans le sein du
congrès national.
Discover the collectors' agenda!
Discover the agenda
