Ernst Casimir (Dillenburg, 22
december 1573 – Roermond, 2 juni
1632), graaf van Nassau-Dietz (1606-1632), stadhouder van Friesland (1620-1632) en stadhouder van Stad en Lande en Landschap Drenthe (1625-1632), was een zoon
van Jan VI van Nassau-Dillenburg en
Elisabeth van Leuchtenberg.
Toen na het overlijden van zijn vader diens graafschap Nassau werd verdeeld onder zijn
vijf in leven zijnde zoons, volgde Ernst Casimir hem op als graaf
van Nassau-Dietz.
Ernst Casimir was vooral bekend als een uitstekend militair
leider tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Zo diende hij
onder Maurits graaf van Nassau, die in
1618 prins van Oranje werd, onder andere
bij het Beleg van Lochem (1606), Steenwijk en bij het Beleg van Oldenzaal (1626),
en onder prins Frederik Hendrik van Oranje bij
het Beleg van Grol (1627), het Beleg van ´s-Hertogenbosch (1629)
en bij het Beleg van Roermond (1632).
Als stadhouder in Stad en Lande stichtte hij in 1628 de vesting
Nieuweschans. Door de bevolking van Friesland
werd hij hoog gewaardeerd, ondanks dat hij weinig in Friesland
aanwezig was.
Na de dood van zijn oudere broer Willem Lodewijk van
Nassau-Dillenburg in 1620, trachtten prins Maurits van Oranje
en zijn halfbroer Frederik Hendrik graaf van Nassau diens
stadhouderschap van Friesland over te nemen. Willem-Lodewijk had
aan het eind van zijn leven echter Ernst Casimir aangewezen en de
Staten van Friesland kozen zijn zijde. Op 3 augustus 1620 werd
Ernst Casimir beëdigd als gouverneur (stadhouder) van
Friesland.[1]
Ernst Casimir overleed in juni 1632, 58 jaar oud, toen hij bij
de inspectie van de loopgraven bij een beleg van Roermond door een
musketschot in zijn hoofd werd getroffen. Hij werd als graaf van
Nassau-Dietz opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir, die
door de Staten van Friesland, Stad en Lande en Landschap Drenthe
ook tot stadhouder werd benoemd.
De musketkogel die hem geraakt zou hebben en de hoed die hij op
gehad zou hebben, behoren tot de vaste collectie van het Rijksmuseum Amsterdam.
Ernst Casimir huwde in 1607 met Sophia Hedwig,
hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel, dochter van Hendrik Julius,
regerend hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel-Calenberg en
Grubenhagen.
Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren:
Naam |
Geboorte |
Overlijden |
Opmerkingen |
dochter |
1608 |
1608 |
Doodgeboren dochter |
zoon |
1609 |
1609 |
Doodgeboren zoon |
zoon |
1610 |
1610 |
Naamloze zoon |
Hendrik Casimir |
1612 |
1640 |
De latere Graaf Hendrik Casimir I van Nassau-Dietz |
Willem Frederik |
1613 |
1664 |
Graaf en later vorst van Nassau-Dietz |
Elisabeth |
25 juli 1614 |
18 september 1614 |
Stierf jong |
Johan Ernst |
29 maart 1617 |
mei 1617 |
Stierf jong |
Maurits |
21 februari 1619 |
18 september 1628 |
Stierf jong |
Elisabeth Friso |
25 november 1620 |
20 september 1628 |
Stierf jong |
Ernst Casimir werd bijgezet in de Grafkelder van de
Friesche Nassau´s in Leeuwarden.
Een gravure is een afdruk in diepdruk-techniek van een afbeelding of een tekst
die in een metalen plaat is gegraveerd (gekrast).
Anders dan bij een ets, waarbij de tekening door zuurinwerking wordt
verkregen, wordt bij een gravure de afbeelding direct in de plaat
gekrast.
De gravure is de voorganger van de ets. Ze wordt gemaakt op een
metalen plaat van koper, staal of zink. Scherpe beitels zorgen voor
de lijnvoering. Een graveur bewerkt de metalen plaat waarvan de
gravure een afdruk is. Hij tekent rechtstreeks op de metalen
ondergrond met behulp van een burijn,
een instrument dat aan het einde is afgeschuind met drie zijden. Om
te voorkomen dat de graveur zich zou verwonden, wordt de plaat op
een met zand gevulde zak gelegd. Door bij bochten de plaat te
draaien kan de graveur van zich af blijven steken.Vanwege de
hardheid van het materiaal (koper of staal) wordt de gravure gekenmerkt door haar
enigszins hoekige karakter. Zilvergravures en goudgravures zijn
ook mogelijk.
De gravure veroverde al snel haar plaats binnen de beeldende
kunst. Het voordeel van deze reproductietechniek was dat zij in een
hoge oplage kon worden gedrukt. Door de oplage was een prent
(verzamelnaam voor alle handgedrukte vormen van beeldende kunst)
aanzienlijk goedkoper dan een schilderij. De ontwikkeling van de
prentkunst is niet alleen beeldend, maar ook sociaal interessant.
Zij opende voor veel mensen die niet het vermogen hadden een
schilderij te kopen, de mogelijkheid het huis te versieren.
Behalve metaal is glas ook heel goed te graveren. Glasgraveren
wordt door bedrijven tegenwoordig veelal met een laser gedaan, maar ook door middel van
diamantfrezen.
Hobbyisten graveren vaak met een Dremel.
Professionele graveurs doen het met de hand en een graveerstichel
of met een frees. Deze graveurs noemt men meester-graveurs. In de
15e eeuw werden de kopergravures nog alleen door edelsmeden gemaakt, aangezien zij de techniek
van het graveren in hard metaal machtig waren bij het decoreren van
allerhande voorwerpen. In de 19e
eeuw werden veel staalgravures gemaakt. Zij dienden als
illustratiemateriaal in boeken. Staal is hard en een staalgravure
kon in een praktisch onbeperkte oplage worden gedrukt. Gezien de
grote oplages hebben staalgravures dan ook weinig waarde. Hoewel
staalgravures direct te herkennen zijn aan hun grijze toon, worden
zij vaak met een ets verward.
De twee eerste gedateerde gravures (1398) zijn te vinden in het
museum te Colmar in Frankrijk.
Het graveren met een frees is een verspanende techniek in
tegenstelling tot etsen en krassen.
De afkorting ´del.´ die men wel op gravures aantreft, komt van
het Latijnse deliniavit = (hij) heeft het getekend.
Een droge naald is een diepdruktechniek uit de prentkunst waarbij men, doorgaans door
middel van fijne, staalharde etsnaalden, een tekening krast in een
plaat. Vroeger was die plaat meestal van koper, tegenwoordig wordt ook zink of plastic
gebruikt. Wanneer men in een etsplaat krast, ontstaat er een
´braam´. Dit is een opstaand randje naast de getekende lijn,
waaronder zich ook inkt hecht. Hierdoor ontstaat bij het afdrukken
een ietwat fluweelachtige lijn, die typerend is voor de
drogenaaldtechniek.
Na het tekenen wrijft men de plaat in met drukinkt. Daarna wordt de plaat afgeslagen: de inkt
wordt voorzichtig verwijderd met gaas of met de handpalm, tot er
uitsluitend in de groeven inkt blijft zitten. Vervolgens wordt de
droge naald door middel van een etspers afgedrukt op
bevochtigd papier. Het papier is flexibel geworden door het
invochten - denk aan papier maché - en nu wordt onder de hoge druk
van de etspers het vilt tegen het papier gedrukt, dat weer in de
groef wordt geperst. In de groef zit (vette) inkt en door de hoge
druk gaat dit een synthese aan met het papier.
Een droge naald etsplaat kan, in tegenstelling tot een ets, slechts in
beperkte oplage gedrukt worden, ongeveer 15 exemplaren, doordat bij
iedere drukgang de kenmerkende braam steeds meer platgedrukt wordt.
Om die reden is de droge naald niet geschikt voor hoge oplages. Wel
is het goed mogelijk om met een verstaalde koperplaat dit
slijtageproces aanzienlijk te rekken, het drukken van een oplage
van 100 of meer is dan mogelijk.
De beroemde etsers van de 17e eeuw hebben al met de droge
naald bepaalde delen in hun koperplaten opgewerkt en
gecorrigeerd. Als afzonderlijke artistieke werkwijze werd de droge
naald vaker beoefend tegen het einde van de 19e eeuw, bijvoorbeeld
door James McNeill Whistler en
Auguste Rodin.
In Engeland noemt men de techniek drypoint, in
Frankrijk pointe sèche en in Duitsland
Kaltnadelradierung.
Le terme de gravure désigne l´ensemble des
techniques artistiques qui
utilisent l’incision ou le creusement pour produire une
image ou un texte. Le
principe consiste à inciser ou à creuser à l´aide d´un outil ou
d´un mordant une matrice. Après encrage, celle-ci est
imprimée sur du papier ou sur un autre support. L´œuvre
finale ainsi obtenue s´appelle une estampe.
Par abus de langage, « gravure »,
« estampe » et « tirage » sont souvent
confondus.
La première technique identifiée est la xylographie, apparue en Chine au VIIe siècle. Parallèlement à
l´invention de l´imprimerie en Europe, ces techniques
connaîtront un développement considérable à partir de la
Renaissance.
Durant la préhistoire (pétroglyphes), l´antiquité (gravure lapidaires), l´œuvre finale
est l´objet gravé. Cependant, dès le Moyen Âge la gravure va être
largement utilisée comme technique d´impression et de reproduction
des images. Après avoir gravé le dessin sur un support dur et plat,
l´artiste procède à l´encrage de la gravure et la transpose sur un
nouveau support, en général une feuille de papier.
Il existe trois grands procédés de gravure de reproduction, qui
recouvrent des techniques diverses.
On parle de taille d´épargne, ou de gravure en relief
lorsque « la planche est creusée partout où l´impression ne
doit pas avoir d´effet ; le dessin seul est conservé au niveau
initial de la surface de la planche, il est
épargné »1.
L´impression d´une gravure en taille d´épargne peut se faire à la
main, ou sur une presse typographique. C´est la technique
employée pour la gravure sur bois et la linogravure.
Engraving is the practice of incising a design
onto a hard, usually flat surface, by cutting grooves into it. The
result may be a decorated object in itself, as when silver, gold,
steel, or glass are engraved, or may provide an
intaglio printing plate, of
copper or another metal, for printing images on paper as prints or
illustrations; these images are also called
engravings.
Engraving was a historically important method of producing
images on paper in artistic printmaking, in mapmaking, and also for commercial reproductions
and illustrations for books and magazines. It has long been
replaced by various photographic processes in its commercial
applications and, partly because of the difficulty of learning the
technique, is much less common in printmaking, where it has been
largely replaced by etching and other techniques.
Traditional engraving, by burin or
with the use of machines, continues to be practised by goldsmiths, glass engravers, gunsmiths and others, while modern industrial
techniques such as photoengraving and laser engraving have many important
applications. Engraved gems were an important art in the
ancient world, revived at the Renaissance, although the term
traditionally covers relief as well as intaglio carvings, and is
essentially a branch of sculpture rather than engraving, as drills
were the usual tools.
The first evidence for humans engraving patterns is a chiselled
shell, dating back between 540,000 and 430,000 years, from Trinil,
in Java, Indonesia, where the first Homo erectus was
discovered.[2]
Hatched banding upon ostrich eggshells used as water containers
found in South Africa in the Diepkloof Rock Shelter and dated to
the Middle Stone Age around 60,000 BC are the
next documented case of human engraving.[3]
Engraving on bone and ivory is an important technique for the
Art of the Upper Paleolithic,
and larger engraved petroglyphs on rocks are found from many
prehistoric periods and cultures around the world.
In antiquity, the only engraving on metal
that could be carried out is the shallow grooves found in some
jewellery after the beginning of the 1st Millennium B.C. The
majority of so-called engraved designs on ancient gold rings or
other items were produced by chasing or sometimes a combination of
lost-wax casting and chasing. Engraved gem is a term for any carved or
engraved semi-precious stone; this was an important small-scale art
form in the ancient world, and remained popular until the 19th
century.
However the use of glass engraving, usually using a wheel, to
cut decorative scenes or figures into glass vessels, in imitation
of hardstone carvings, appears as early as the
first century AD,[4]
continuing into the fourth century CE at urban centers such as
Cologne and Rome,[5]
and appears to have ceased sometime in the fifth century.
Decoration was first based on Greek mythology, before hunting and
circus scenes became popular, as well as imagery drawn from the Old
and New Testament.[5]
It appears to have been used to mimic the appearance of precious
metal wares during the same period, including the application of
gold leaf, and could be cut free-hand or with lathes. As many as
twenty separate stylistic workshops have been identified, and it
seems likely that the engraver and vessel producer were separate
craftsmen.[4]
In the European Middle Ages goldsmiths used engraving to
decorate and inscribe metalwork. It is thought that they began to
print impressions of their designs to record them. From this grew
the engraving of copper printing plates to produce artistic images
on paper, known as old master prints in Germany in the 1430s.
Italy soon followed. Many early engravers came from a goldsmithing
background. The first and greatest period of the engraving was from
about 1470 to 1530, with such masters as Martin Schongauer, Albrecht Dürer, and Lucas van Leiden.
Modern reproduction of Rembrandt´s 1639
self-portrait
Thereafter engraving tended to lose ground to etching, which was a much easier technique for the
artist to learn. But many prints combined the two techniques:
although Rembrandt´s prints are generally all called
etchings for convenience, many of them have some burin or drypoint
work, and some have nothing else. By the nineteenth century, most
engraving was for commercial illustration.
Before the advent of photography, engraving was used to
reproduce other forms of art, for example paintings. Engravings
continued to be common in newspapers and many books into the early
20th century, as they were cheaper to use in printing than
photographic images. Engraving has also always been used as a
method of original artistic expression.
Many classic postage stamps were engraved, although the practice
is now mostly confined to particular countries, or used when a more
"elegant" design is desired and a limited color range is
acceptable.