Cornelius Eduardus (Ward) Hermans (
Turnhout,
6 februari 1897 -
Deurne,
23 november 1992) was een
Vlaams-nationalistisch politicus,
publicist en
dichter.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog meldde hij zich in januari 1915 als vrijwilliger aan in het Belgisch leger. Van augustus 1915 tot mei 1918 maakte hij deel uit van de 2e Infanteriedivisie aan het IJzerfront. Teleurgesteld door de daar heersende taaltoestanden sloot hij zich aan bij de Frontbeweging. Hermans was als medewerker actief bij het dagblad Ons Vaderland, waarin hij artikelen en gedichten streef. Als straf voor zijn flamingantische activiteiten werd hij in juli 1918 overgeplaatst naar het houthakkerspeloton van de Orne in Normandië.[1] Hij bleef daar actief tot in maart 1919.
Na de oorlog was Hermans een van de drijvende krachten achter het Verbond der Vlaamsche Oudstrijders in het arrondissement Mechelen. Hij wierp zich al snel in de strijd voor amnestie voor gestrafte activisten. Hij werd tevens journalist bij De Schelde en publiceerde tevens essays, boeken en drie dichtbundels.
Hij werd ook actief in het Vlaamsche Front. In 1925 trok hij de Kamerlijst van deze partij in het arrondissement Mechelen, maar hij werd niet verkozen. Bij de verkiezingen van 1929 werd hij wel verkozen in de Kamer, waar hij een radicaal anti-Belgische houding aannam. Nadat hij in mei 1932 openlijk steun verleende aan het Verdinaso van Joris Van Severen, werd Hermans uit de Vlaams-nationalistische Kamerfractie gestoten. Om dezelfde reden nam hij in 1934 ontslag uit het IJzerbedevaartcomité. Eerder had Hermans in 1931 het beheer en de redactie van het lokale Vlaams-nationalistische blad De Klauwaert naar zich toegetrokken en eind 1931 de radicaal-rechtse en Dietse partij Vlaamsch Nationaal Verbond opgericht. Met deze partij trok Hermans naar de verkiezingen van 1932, waarbij hij niet herkozen werd als Kamerlid.
Eind 1932 sloot hij zich aan bij het Verdinaso, waar zijn partij Vlaamsch Nationaal Verbond in opging. In 1934 werd hij er reeds aan de deur gezet omdat hij zich niet neerlegde bij de Nieuwe Marsrichting. In 1936 trad Hermans, die zich inmiddels als bewonderaar van het nationaalsocialisme en als aanhanger van het antisemitisme had opgeworpen, toe tot het Vlaams Nationaal Verbond onder leiding van Staf Declercq. In april 1936 werd Hermans tot VNV-arrondissementsleider in Mechelen benoemd. Via intriges, en met financiële steun uit nazi-Duitsland en van Carel Gerretson, nam hij al snel De Schelde, de Antwerpse Frontpartij-krant, over. In november 1936 werd deze krant omgedoopt in Volk en Staat, waarvan Hermans medewerker was.
Bij de verkiezingen van 1936 trok Hermans de VNV-Kamerlijst in het arrondissement Mechelen, maar hij werd niet verkozen als volksvertegenwoordiger. Omdat hij al te opzichtig het nationaalsocialisme verdedigde en zich niets aantrok van de voorzichtige koers van het VNV, kwam Hermans al snel in conflict met Staf Declercq. Ook was hij correspondent van een aantal Duitse dagbladen en had hij contacten met de Sicherheitsdienst, onder meer via zijn journalistiek werk tegen de Belgische "bezetting" van de Oostkantons. In 1939 werd Hermans opnieuw verkozen in de Kamer, waar hij bleef zetelen tot in 1946. Hij liet zich opnieuw kennen met hevige anti-Belgische taal, pleitte voor amnestie voor gestrafte oud-strijders en bekritiseerde de Belgische buitenlandse politiek.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940 werd Hermans door de Belgische Staatsveiligheid aangehouden en met een zogenaamde spooktrein naar een Frans interneringskamp gedeporteerd. In augustus 1940 keerde hij terug naar België. In november van dat jaar nam hij ontslag uit het VNV en richtte hij samen met René Lagrou de Algemeene-SS Vlaanderen op. In december 1940 werd hij eveneens hoofdredacteur van De SS-Man, waarin hij zijn groot-Duitse overtuiging aankondigde. Ook reageerde hij tegen het Militaire Bestuur dat het VNV steunde. In mei 1941 werd zijn positie onmogelijk en week hij uit naar Berlijn, waar Hermans actief was als correspondent van de dagbladen Het Vlaamsche Land, De Gazet en De Vlaamsche Post. Deze bladen verkondigden de strekking van DeVlag, waarvan Hermans eveneens lid was. Ook was hij ambtenaar bij het Volkspolitische Amt van de NSDAP, belast met de propagandavoering bij de Vlaamse arbeiders in Duitsland. Voor zijn vertrek naar Duitsland speelde Hermans bovendien een rol in de vrijlating van Vlaamse krijgsgevangenen in Duitsland.
Na de ineenstorting van Nazi-Duitsland dook Hermans onder in Berlijn, waar hij in november 1946 door Britse soldaten werd gearresteerd. Enkele maanden eerder was hij door de Krijgsraad van Mechelen bij verstek ter dood veroordeeld. Nadat Hermans beroep had aangetekend, werd hij op 9 juli 1947 veroordeeld tot levenslange opsluiting en 10 miljoen frank schadevergoeding. In 1949 werd deze straf - ditmaal na beroep van het auditoraat-generaal - bevestigd voor het Krijgshof in Brussel.
In 1955 kwam hij vervroegd vrij, onder andere op voorspraak van Kamiel Huysmans. Zijn inzet voor de vrijlating van Vlaamse krijgsgevangenen werd als een verzachtende omstandigheid beschouwd. In zijn cel schreef hij honderden gedichten en zijn apologie. Na zijn vrijlating bleef hij actief als essayist, dichter, romanschrijver en voordrachtgever. Zijn politieke rol was echter uitgespeeld, onder meer omdat hij het nationaalsocialisme bleef verheerlijken.
A
photograph or
photo is an
image created by
light falling on a light-sensitive surface, usually
photographic film or an electronic medium such as a
CCD or a
CMOS chip. Most photographs are created using a
camera, which uses a
lens to focus the scene´s visible wavelengths of light into a reproduction of what the human
eye would see. The process and practice of creating photographs is called
photography. The word "photograph" was coined in 1839 by
Sir John Herschel and is based on the
Greek φῶς (
phos), meaning "light", and γραφή (
graphê), meaning "drawing, writing", together meaning "drawing with light".
[1]
La photographie1 est une technique qui permet de créer des images par l´action de la lumière. La photographie désigne aussi l´image obtenue.
Le terme de photographie désigne également la branche des arts graphiques qui utilise cette technique : c´est l´« écriture de la lumière ».
La photographie a su tirer parti de nombreuses innovations technologiques et techniques dans les domaines de l´optique, de la chimie, de la mécanique, de l´électricité, de l´électronique et de l´informatique.
Les deux phénomènes nécessaires à l´obtention d´images photographiques étaient pour certains connus depuis longtemps et explicité dans le Traité d´optique. Les réflexions d´Aristote et les travaux du père de l´optique moderne Ibn al-Haytham, ont permis de mettre la réalité en boîte ; il suffit de percer un « petit trou » (sténopé) dans une chambre noire (en latin : camera obscura) pour voir apparaître une image inversée dans le fond blanc de la boîte. D´autre part, les alchimistes savaient que la lumière noircissait le chlorure d´argent. Vers 1780 Jacques Charles, plus connu pour son invention de l´aérostat gonflé à l´hydrogène, parvint à figer, mais de façon fugitive, une silhouette obtenue par le procédé de la chambre noire sur du papier imbibé de chlorure d´argent. Thomas Wedgwood (1771-1805) fit des expériences analogues avec le nitrate d´argent ; il en publia un mémoire en 1802. De son côté John Herschel en 1819 décrit les propriétés de l´hyposulfite de sodium qui deviendra le fixateur.
Joseph Nicéphore Niépce, un inventeur de Chalon-sur-Saône, associe ces trois procédés pour fixer des images (de qualité moyenne) sur des plaques d´étain recouvertes de bitume de Judée, sorte de goudron naturel qui possède la propriété de durcir à la lumière (1826 ou 1827) ; la première photographie représente une aile de sa propriété à Saint-Loup-de-Varennes en Saône-et-Loire. Nicéphore meurt en 1833 et Louis Daguerre poursuit l´amélioration du procédé. En découvrant le principe du développement de l´image latente, Daguerre trouve le moyen de raccourcir le temps de pose à quelques dizaines de minutes. En 1839, il promeut son invention auprès du savant et député François Arago, qui lui accorde son soutien.
Ainsi, la date conventionnelle de l´invention de la photographie est 1839, c´est la date de la présentation par Arago à l´Académie des sciences de l´« invention » de Daguerre, le daguerréotype. C´est en fait une amélioration de l´invention de Niépce.
Een foto is een afbeelding op een plat vlak vervaardigd door middel van fotografie. Een foto geeft relaties weer van objecten, voorwerpen, mensen of dieren uit de werkelijke wereld zoals gezien door de lens van een camera gedurende een (meestal korte) tijdperiode.[1] De naam fotografie werd voor het eerst genoemd door John Herschel, een Engels astronoom, en is gebaseerd op het Griekse φώς (phos, "licht") en γραφίς (graphis, "pen, kwast"). In de volksmond wordt een foto ook wel een kiekje genoemd, genoemd naar Israël Kiek.
In vergelijking met andere uitdrukkingsvormen als pictogrammen, diagrammen en kaarten, maar ook tekst is dit wel de meest zuivere benadering (maar niet per definitie: beste benadering) van de werkelijkheid, als de digitale nabewerking en manipulatie uitblijft. Daarmee dragen foto´s maximaal bij aan een juiste communicatie van het overbrengen van een bepaalde gedachte over (een deel van) de werkelijkheid. Deze zienswijze wordt verder toegelicht in visualisatie.
Kenmerkend is de directe relatie van de afbeelding met de realiteit, maar dit maakt van een foto daarom nog geen objectieve weergave van die realiteit. Een foto is altijd een manipulatie van de realiteit, zowel door het standpunt (perspectief), het kader, de begeleidende tekst, het moment en het materiaal dat de fotograaf gebruikt om de foto te maken, alswel door ingrijpen op chemische of digitale wijze in de fotografische afbeelding door de fotograaf of anderen.